Zevenentwintig
Sean stond elleboog aan elleboog met Jay Livingston aan de bar een groot glas van ‘Ogues Sterk Iers Bier’ te drinken tegen de koude avondlucht. Ze praatten zachtjes. Jay gaf Sean een standje omdat hij bij het diner van vanavond wegbleef vanwege een lezing over religie; Sean antwoordde dat een man die zijn ziel verwaarloosde ter wille van zijn buik, zijn plaats aan de enige tafel die werkelijk belangrijk was in gevaar bracht. Jay fronste zijn wenkbrauwen. Hij had er een hekel aan als Sean deze zelfingenomen toon aansloeg: met een man die een uitnodiging van God omhoog hield als antwoord op een uitnodiging van Florence Livingston – die de intelligentste, openhartigste vrouw uit hun kennissenkring was – viel niet te praten.
Dugan luisterde aandachtig terwijl hij hetzelfde glas telkens opnieuw afdroogde. Hij was het met de jonge meneer Livingston eens dat Sean te veel tijd doorbracht met die nieuwe fanaten en helemaal verstrikt raakte in hun club en hun werk terwijl hij zijn eigen taak vergat. Sean moest eropuit, de oorlogstrom slaan voor Ierland, harten in beroering brengen met zijn zilveren tong, dat was zijn plaats. Hij was een Ier – wat drommel! Als hij behoefte had aan meer religie, waarom ging hij dan niet gewoon bij de katholieken? Dát was voldoende religie voor wie dan ook! Dugan schudde zijn hoofd, niet in staat de aantrekkingskracht van gouden tafels en een leven zonder drank te doorgronden. Zonder drank, nota bene, terwijl Christus zelf niet geaarzeld had om water in wijn te veranderen! Hij zette het glas met een klap neer en stond al op het punt zich met Seans zaken te gaan bemoeien, ondanks zijn plechtige belofte dat nooit te doen, toen iedereen in het vertrek plotseling verstomde; de mannen aan de voorste tafels keken ademloos naar de zijdeur.
‘Goeienavond, mevrouw Donnelly,’ mompelden zij vol eerbied.
‘Ziet u er niet lieflijk uit vanavond…’
‘Als de roos van Ierland zelf…’
‘Ach, was ik nog maar jong…’
‘Een lust voor arme Ierse ogen…’
Dugan grijnsde trots toen zij door het vertrek zweefde. ‘Ik geloof dat ze klaar is, meneer Livingston.’
Jay, die met zijn rug naar de trap had gezeten, wierp nu een blik over zijn schouder en verslikte zich in zijn bier. Met de zakdoek die Sean hem aangaf, depte hij snel zijn snor droog. Toen raakte hij zijn zwart satijnen halsdoek even aan, streek het bruin fluwelen vest glad, schraapte zijn keel, bevochtigde zijn lippen en draaide zich uiterst beleefd naar haar toe om haar te begroeten.
‘Ach, Gracelin, je bent werkelijk een visioen van lieftalligheid.’ Hij nam haar hand en kuste die met een elegant buiginkje.
‘Jij ziet er anders ook niet armoedig uit vanavond, Jay,’ plaagde ze. ‘Kun jij me hiermee een handje helpen?’
Ze stak hem haar mantel toe, draaide zich om en wachtte, onbewust van het feit dat hij doodstil bleef staan, als verlamd door de aanblik van haar schouders onder het doorschijnende materiaal. Ze keerde zich om en zag de blik op zijn gezicht.
‘Meneer Livingston, een man van de wereld als u kan toch zeker wel een dame in haar mantel helpen?’ Ze keek met grote, onschuldige ogen rond. ‘Maar zo niet, dan kan ik meneer Ogue daar wel vragen of hij het even voordoet.’
Dugan schoot in de lach, de mannen binnen gehoorsafstand bulderden van het lachen en sloegen zich op de knieën of stompten elkaar hartelijk tegen de schouder. Was hun Grace geen fantastische meid? Sean deed met hen mee, genietend van het schouwspel: de wereldwijze Jay die van zijn stuk gebracht werd door een arme Ierse weduwe.
‘Ik weet zeker dat hij dat kan,’ zei Jay galant tegen de hele zaal. ‘Maar ik geloof dat die eer mij te beurt valt.’ Hij stapte naar voren en schikte de lange mantel met kap deskundig over die prachtige schouders. ‘Je ziet er schitterend uit,’ mompelde hij met zijn mond vlak bij haar oor.
‘En jij bent al te hoffelijk, dat is zeker.’ De warmte van zijn adem in haar nek bracht haar van de wijs en ze richtte een smekende blik op haar broer. ‘Wil je echt niet met ons meegaan, weet je dat zeker? Je weet best dat je daar veel plezier zult hebben.’
‘Ach nee, Grace, dat hebben we al besproken. Maar ik loop wel met jullie mee naar buiten. Het is tijd, ik moet maken dat ik bij de Osgoodes kom. Ze staan vast al te wachten.’
‘Zullen we gaan dan?’ Jay bood Grace zijn arm en zij nam die aan – een beetje zenuwachtig, dacht hij, wat hem plezier deed.
Vanaf het ogenblik dat hij haar ontmoet had, was Grace een uitdaging geweest. Altijd speelde ze het klaar om hem onzeker te maken, of ze nu met emmer en dweil de bar liep te soppen met een nat schort, slordige haardos en kinderen aan haar rokken, of dat ze alleen op een feest stond in haar beste japon, modieus uit de mode, dat betoverende haar losjes opgestoken terwijl ze luisterde naar de gesprekken die om haar heen wervelden. Maar Jay was een man die een uitdaging wist te waarderen, vooral een uitdaging in de vorm van een begerenswaardige vrouw.
Buiten namen ze afscheid van Sean – hij ging de tegenovergestelde kant op en wilde niets weten van meerijden – en stapten vervolgens in Jays fraaie rijtuig.
‘Het is een vreemde vogel, die broer van jou,’ zei Jay terwijl ze wegreden.
‘Ach nee, hij is alleen bij jullie een vreemde eend in de bijt.’ Grace bekeek Jays verfijnde avondkleding van de bovenkant van zijn perfecte hoed tot de punten van zijn glanzende leren laarzen. ‘Zet je hem in zijn eigen vijver, dan is hij echt niet zo vreemd meer.’
Jay proestte het uit. ‘Je bent al even gevat als hij. Misschien zal ik hem vanavond uiteindelijk toch niet missen.’
‘Vast wel,’ antwoordde ze. ‘Want ik ben niet half zo slim als hij.’
‘Maar tweemaal zo charmant. En duizendmaal mooier. Ik zal er de hele avond van genieten om naar jou te kijken, zelfs als je niets te zeggen hebt!’
Hij lachte terwijl het rijtuig de laan uit slingerde; zijn knie rustte nu stevig tegen de hare.
‘Maar je zus zal hem wel missen.’ Ze veranderde behendig van houding terwijl ze sprak.
Hij trok zijn wenkbrauwen heel lichtjes op als teken van herkenning van deze fysieke tegenzet in hun spelletje.
‘Dat is waar,’ erkende hij. ‘Het aantal onderwerpen waarover die twee kunnen praten, is onuitputtelijk – vrijheidsstrijders en abolitionisten hebben een heleboel gemeenschappelijk. Florence is bijzonder dol op hem, weet je.’
Grace keek verbaasd op. ‘Is dat zo?’
‘Nou en of.’ Hij leunde achterover en opnieuw raakte zijn been het hare. ‘Ze hoopt alleen maar dat ze hun vriendschap kunnen voortzetten ondanks het feit dat hij de populaire juffrouw Osgoode het hof maakt.’
‘Hij mag juffrouw Osgoode graag, dat is waar,’ gaf Grace toe. ‘Maar of hij haar het hof maakt? Daar weet ik niets van.’
‘Ik heb een overhaaste conclusie getrokken,’ verklaarde Jay. ‘Vergeef me, alsjeblieft. Komt voort uit frustratie, neem ik aan. Hij is tegenwoordig zo vaak niet beschikbaar en als hij er wel is, praat hij over niets anders dan over die… die groep.’ Hij wuifde vaag met zijn hand. ‘Hoe dan ook, we missen hem. Florence vooral, omdat hij een trouwe bezoeker van haar middagparty’s was en ze zo van zijn gezelschap genoot. Al die boeiende gesprekken, weet je. Die jagen je hoofd op hol.’
‘Was hij… Heeft hij…’ Grace aarzelde. ‘Zeg je nou dat er iets tussen hen was?’
‘Beslist niet,’ zei Jay snel. ‘Hij is een eerzaam man, je broer, en zijn bedoelingen zijn altijd volkomen duidelijk geweest, hoewel – en nu neem ik je echt in vertrouwen, liefje – hoewel Florence hoopte dat zijn gevoelens in de loop van hun wederzijdse bewondering anders zouden worden.’
‘Ik snap het.’ Grace trok aan de vingers van haar handschoenen. ‘Ik vind Florence heel aardig.’
‘Zij vindt jou ook aardig.’
Ze stond zichzelf een snelle blik in zijn ogen toe en was blij te zien dat hij het meende.
‘Hij is zichzelf niet,’ vertrouwde ze hem toe. Toen beet ze op haar lip; het verlangen haar broer te begrijpen en de vrees hem te verraden streden om de voorrang. ‘Het is niets voor hem om zich af te keren van goede vrienden, zoals je zus en jij.’
‘En anderen!’ riep Jay uit. ‘Hoewel wij daar misschien ook enigszins verantwoordelijk voor zijn. Hij heeft een heleboel plagerijen moeten slikken over dit alles. Iedereen kreeg genoeg van zijn voortdurende gebral, en misschien zijn we niet zo tactvol geweest als we hadden moeten zijn.’
‘Ach.’ Grace vlocht haar vingers in elkaar om ze stil te houden.
‘In het begin zijn we hem nog wel ter wille geweest, omdat hij zo’n ongelooflijk scherp verstand heeft en zo overtuigend is. Maar even serieus: je kunt van een redelijk mens toch niet verwachten dat hij dat allemaal gelooft? Je hoeft alleen maar de achtergrond van die Joseph Smith na te pluizen…’ Hij haalde afwerend zijn schouders op.
Ze wendde zich naar het raam om naar de natte straten te kijken; door het gaslicht veroorzaakte schaduwen vielen groot en dreigend op donkere gebouwen.
‘O, zeg, jij kunt er wel hetzelfde over denken als je broer, en dan heb ik je nu beledigd.’ Toen Grace geen antwoord gaf, voegde hij eraan toe: ‘Mijn excuses.’
‘Als Sean zegt dat het de waarheid is’ – ze worstelde om loyaal te blijven – ‘en ik zie dat niet, dan kan ik alleen maar denken dat ik niet goed genoeg gekeken heb.’
‘Of misschien is het gewoon niet zo,’ opperde hij. ‘Die nieuwe godsdiensten kunnen met allerlei emoties zo’n indruk op iemand maken, dat redelijkheid niet langer zo logisch is als je zou denken.’ Hij wierp een blik uit het raam. ‘We zijn er.’
Het rijtuig volgde een ronde oprijlaan en kwam tot stilstand voor de hoofdingang. Jay stapte uit, hielp Grace uit het rijtuig en begeleidde haar naar de deur, die onmiddellijk openging. Een huisknecht hielp haar uit haar mantel en nam vervolgens de hoed, handschoenen en overjas van zijn jonge meester aan.
‘Ha, daar zijn jullie eindelijk!’ Florence stevende de hal in om hen te begroeten. ‘Wat zie jij er lieftallig uit vanavond, Grace! Waar is Sean?’
‘Die is ziek,’ loog Jay gladjes. ‘Hij wilde komen, maakte er een enorme drukte over, maar ik heb gezegd dat hij, zoals hij eruitzag, absoluut niet kon komen.’
‘Hoe ziek is hij?’ Florences gezicht betrok. ‘Zullen we een dokter naar hem toe sturen?’
‘Na een goede lange nachtrust is hij weer zo goed als nieuw,’ stelde Jay haar gerust. ‘Maar ik heb erop gestaan dat Grace toch zou komen, en zij was zo vriendelijk om daarmee in te stemmen.’
‘Daar ben ik blij om.’ Florence was te hoffelijk om haar teleurstelling te laten blijken; nu nam ze haar gast hartelijk bij de arm. ‘Kom, laat ik je aan iedereen voorstellen. Het is een saai stelletje vanavond. Ik zal je broer missen,’ vertrouwde ze haar zachtjes toe.
‘Aye,’ knikte Grace. ‘Die heeft zijn mening altijd wel klaar.’
Florence lachte hardop en Grace liet zich de voornaamste zitkamer binnenleiden, waar de mensen al in kleine groepjes stonden of zaten te converseren. Florence stelde haar aan een aantal mensen voor en stopte bij een groepje jonge mensen die verschillende minstrel shows* met elkaar aan het vergelijken waren. Florence rolde met haar ogen en stond op het punt door te lopen, toen een van hen aan haar mouw trok.
‘O, juffrouw Livingston, geef uw mening eens,’ bedelde hij gemaakt serieus. ‘U kent de zwartjes beter dan wij. Wie doen hen het best na – de Christy Minstrels of de Kentucky Rattlers?’
De groep leek collectief de adem in te houden. Florence bekeek hen een voor een met haar pienterste blik.
‘Ze doen zichzélf het best na,’ zei ze scherp. ‘Ik heb veel negers voortreffelijk hun eigen muziek horen spelen, hun eigen grappen horen vertellen en hun eigen dansen zien uitvoeren. En dat amusement was veel meer de moeite waard dan een podium vol blanke mannen die hun gezichten zwart schilderen.’
De jonge man volhardde. ‘Maar juffrouw Livingston, u begrijpt toch zeker dat de minstrel show juist een eerbetoon is aan het leven van de zwar… van de negers? We zien hoe ze leven, we begrijpen hen beter, we zijn beter in staat hen van dienst te zijn in beschaafd gezelschap. Dat is toch zo?’ vroeg hij aan de groep, tevreden over zijn eigen hoogdravendheid.
Grace beet op haar lip toen ze zag hoe rood Florences gezicht aanliep.
‘Ik had niet gedacht dat u zo stompzinnig was, meneer… Tweedle, is het niet?’
‘Eigenlijk heet ik Tweedham.’ Zijn glimlach stokte.
‘Welnu, meneer Tweedle, minstrel shows zijn helemaal geen eerbetoon aan de cultuur van een volk dat met geweld uit zijn vaderland hierheen gebracht en zo afschuwelijk behandeld is. Verre van dat! Ze bespótten alles wat goed en fatsoenlijk aan de negers is en kleineren hun lijden. Minstrel shows proberen ons ervan te overtuigen dat zij te stom en onwetend zijn om bezwaar te hebben tegen wat er gebeurd is. Dat is smaad, meneer Tweedle, een verregaande belediging van de velen wier levens wreed ondergeschikt gemaakt zijn aan het scheppen van welvaart voor een relatief kleine groep.’
Grace zag de gezichten van Lily en haar kinderen voor zich; ze bekeek Florence met hernieuwde bewondering.
‘Ik hoop dat uw vraag daarmee voldoende beantwoord is, meneer Tweedle?’ Florence keek de jonge man zo indringend aan dat hij zijn ogen neersloeg.
‘Tweedham,’ stamelde hij. ‘Dank u wel.’
‘Graag gedaan.’ Florence gaf Grace opnieuw een arm en duwde haar voor zich uit naar de zijkant van de kamer. ‘Ik kan dat soort domheid gewoon niet verdragen. Het spijt me als het voor jou een pijnlijke situatie was.’
‘Helemaal niet.’ Grace grinnikte. ‘Het deed me denken aan een vrouw die ik heb leren kennen, aan haar leven.’
‘Is zij een slavin geweest?’
‘Aye. Nu is ze vrij, maar ze heeft mensen moeten achterlaten.’
‘Ik ken er veel die zo’n keuze hebben moeten maken,’ zei Florence grimmig. ‘Slavernij is een gruwel, een verwoestende invloed op de ziel van dit volk.’
‘Jij bent een abolitionist.’
‘Veel mensen hier noemen mij een negrofiel.’ Haar ogen glinsterden somber. ‘Maar ze komen er nog wel van terug. Op dit moment loopt alles uit op een crisis, weet je, en als er niets aan gedaan wordt, komt hier oorlog van. Daar ben ik doodsbang voor.’ Ze huiverde. ‘De prijs voor vrijheid wordt zo vaak betaald in bloed.’
‘Aye,’ zei Grace en de twee vrouwen wisselden een blik vol begrip.
‘Ik moet nog iets doen,’ zei Florence verontschuldigend. ‘Mag ik je een ogenblik alleen laten?’
‘Ik vermaak me wel. Ik luister graag naar wat er gezegd wordt.’
‘Je zou stilletjes bij die groep kunnen gaan staan.’ Florence wees op een kring mannen die dicht bij elkaar aan de andere kant van de enorme haard stonden, blijkbaar verwikkeld in een verhitte discussie. ‘Je kent meneer O’Sullivan wel, van de krant. Waarschijnlijk is Ierland het onderwerp van gesprek.’
Toen vertrok ze en Grace slenterde in de richting van de kring onder het voorwendsel dat ze zich wilde warmen bij het laaiende vuur.
‘Duffy had nooit een ultimatum moeten stellen,’ argumenteerde een gedistingeerde man met een bril. ‘Nooit verdeeldheid moeten zaaien.’
‘Dat bewijst alleen hoe onstabiel Jong Ierland eigenlijk was.’ Dit kwam van een ronde man met bakkebaarden, die bij elke stelling die hij poneerde op zijn tegenstander wees. ‘Mitchel is een heethoofd. Het zijn allemaal heethoofden. Zij zagen er geen been in verdeeldheid te zaaien toen ze braken met de groep van O’Connell!’
‘Daar hebben ze heel goed over nagedacht,’ bracht O’Sullivan in het midden. ‘Oud Ierland weigerde de wapens op te nemen. De onderdrukking was erger dan ooit. Zonder Mitchel en Smith O’Brien zouden ze nog altijd –’
‘Verhongeren?’ onderbrak Bakkebaard. ‘Als vliegen sterven aan ziektes? Bij duizenden migreren? Poeh! Voor zover ik zie, maakt Jong Ierland geen greintje verschil.’
‘Dat is puur hypothetisch, heren,’ interrumpeerde Bril. ‘Mitchel is gedeporteerd – veertien jaar naar Bermuda. John Martin tien jaar. Smith O’Brien veroordeeld tot de galg, en Meagher –’
Grace kwam bij het vuur vandaan en stapte in de kring, niet in staat zich te beheersen. ‘Beweert u dat het offer van die mannen niets voor hun land betekent, meneer? Dat hun levens voor niets opgeofferd zijn?’
Meneer O’Sullivan schraapte zijn keel. ‘Heren, dit is mevrouw Grace Donnelly, de zuster van onze eigen grote orator Sean O’Malley.’
De mannen knikten beleefd, hoewel enkelen zichtbaar geïrriteerd waren omdat hun intellectuele debat door vrouwelijke emotionaliteit aan waarde zou inboeten.
‘Wat wij beweerden, mevrouw Donnelly,’ – Bakkebaard sprak zorgvuldig, als tegen een kind – ‘is dat er teveel is opgeofferd voor te weinig winst, en dat, als de beweging van Jong Ierland binnen de regels van Oud Ierland was gebleven, dat offer veel minder groot zou zijn geweest.’
‘Aye, omdat die lui van O’Connell het vertikten te vechten!’ Door de emotie klonk Graces Ierse accent duidelijker door. ‘Omdat ze uiteindelijk meer om hun eigen politiek gaven dan om het voeden van hun volk!’
‘Dat is nauwelijks een accurate weergave, mevrouw Donnelly.’ Het was duidelijk dat Bakkebaard zich moest beheersen om niet naar haar te wijzen. ‘Jong Ierland werd geleid door verwende idealisten, mannen die de ervaring misten die nodig – nee, veréist – is om te onderhandelen over de voorwaarden voor Ierse onafhankelijkheid. Kijk maar eens wie ze de leiding gaven om de uitvallen uit te voeren. Ik wil uw broer niet beledigen, mevrouw. Dat is een briljante man; waarschijnlijk is hij de enige reden dat ze nog zo veel bereikt hebben. Maar die McDonagh – een ongeschoolde boer, hij kon nauwelijks lezen en schrijven voor zover ik begrepen heb, die geen keus had in feite – van hem werd verwacht dat hij legers organiseerde met ondervoede, haveloze mannen als hijzelf! Hoe haalden ze het in ’s hemelsnaam in hun hoofd? Hadden ze geen betere mannen dan hij?’
Grace voelde zich warm worden; de warmte verspreidde zich van haar borst naar haar nek en wangen. Ze dwong zichzelf kalm te worden, de verleiding te weerstaan om deze weldoorvoede, goedgeklede imbecielen in hun gekmakend zelfgenoegzame gezichten te meppen.
‘McDonagh had meer moed en overtuiging in zijn blik dan jullie allemaal bij elkaar,’ zei ze op rustige toon om haar woede te maskeren. ‘Hij had Ierland kunnen verlaten. Die keus had hij. Hij had hierheen kunnen komen met zijn gezin, de vrouw van wie hij hield…’ Ze bedwong zich. ‘Maar dat deed hij niet. Hij bleef en gaf zijn landgenoten kracht, sprak voor hen, vocht voor hen.’ Ze keek hen een voor een aan, ving O’Sullivans bijna onzichtbare hoofdknik op en ging verder. ‘Midden in de ergste honger die we ooit gekend hebben, gaf hij ons hoop; hij gaf ons iets om voor te leven! Jullie steunen de Ierse onafhankelijkheid door je portefeuille te trekken. Hij steunde de zaak door zijn leven af te leggen.’ Ze wees naar Bakkebaard. ‘Wie is nou de beste man?’
Bakkebaard legde zijn hand op zijn borst en veinsde ongeloof. ‘Beste mevrouw, we zijn inmiddels allemaal vertrouwd met die legende. Ik spreek over de trieste werkelijkheid: een man, onvoorbereid op de last die op hem gelegd werd, die door de leiders gebruikt werd als pion om de sentimenten van het volk te bespelen.’
Grace was bijna blind van woede. ‘U moet echt gestoord zijn om zulke dingen te zeggen. Morgan McDonagh was de meest hoogstaande man die ik ooit gekend heb.’
‘Hij is de meest hoogstaande man die elke Ier ooit gekend heeft, mijn beste.’ Bakkebaard keerde zich grinnikend naar zijn metgezellen. ‘En ze kennen hem allemáál. Elke Ier die van de boot stapt, heeft een persoonlijk verhaal over zichzelf en “De Geweldige”.’
‘Als mevrouw Donnelly zegt dat ze die man kent, is dat ook zo.’
De stem achter Grace was ernstig en gezaghebbend; het zelfgenoegzame lachje verdween onmiddellijk van Bakkebaards ge-zicht.
‘Kapitein Reinders. U begrijpt me verkeerd, meneer. Ik twijfelde niet aan de waarheid van mevrouw Donnelly’s bewering.’
‘Het is geen bewering, het is een feit,’ verklaarde Reinders. ‘U bent haar een excuus schuldig.’
‘Natuurlijk.’ Bakkebaard fronste zijn wenkbrauwen en deed toen een poging een berouwvol gezicht te trekken. ‘Vergeef me alstublieft als ik u op enigerlei wijze beledigd heb, mevrouw Donnelly. Ik twijfel er beslist niet aan dat McDonagh inderdaad tot uw kennissenkring behoorde.’
‘En hij was een groot man,’ voegde zij eraan toe. ‘Een beter mens dan u. Wilt u mij verontschuldigen, heren? Kapitein Reinders. Meneer O’Sullivan.’
‘Hartelijke groeten aan uw broer, mevrouw Donnelly.’ O’Sullivan keerde zich van de anderen af, maakte een buiginkje en ging wat zachter praten. ‘Goed gedaan.’
Grace liep bevend de zaal door en vluchtte de bibliotheek in. Er brandde een klein vuurtje in de haard. Ze knielde op het vloerkleed met haar hoofd naar beneden, haar ogen dicht, en duwde de woorden van die domme, domme man uit haar geest. Minuten gingen voorbij zonder dat ze iets anders deed dan luisteren naar het gestage tikken van de klok op de schoorsteenmantel en het ruisen van uit elkaar vallende sintels. Ze werd uit haar eenzaamheid opgeschrikt door het geluid van iemand die doelbewust zijn keel schraapte. Onmiddellijk beheerste ze zich en toen ze zich omdraaide, was haar gezicht rustig.
‘Ik heb iets versterkends meegebracht.’ Reinders hield twee kristallen glazen met punch omhoog. ‘Mag ik binnenkomen?’
Hij stond verlegen glimlachend in de deuropening en ze be-sefte dat hij avondkleding droeg. Hij zag er anders uit zonder zijn pet.
‘Ik ben bang dat u me betrapt hebt op verstoppertje spelen.’
‘Voor mij hoeft u niet op te staan. Zo te zien zit u heel gemakkelijk.’ Hij overhandigde haar een glas.
Ze nam het dankbaar aan en ze dronken allebei; Reinders dronk zijn drankje in één teug op en keek toen boos in het glas, alsof dit hem verraden had.
‘Ik denk dat ik dorst had,’ merkte hij op. ‘Dit zijn anders kleine glaasjes. Punchglaasjes zijn altijd klein. Of misschien had ik gewoon dorst.’ O nee, dacht hij, daar ga ik weer. Hij glimlachte zwakjes en wenste dat hij zijn pet bij zich had.
‘Ik herkende u bijna niet zonder pet, maar ik ben nog nooit zo blij geweest uw gezicht te zien,’ zei ze dankbaar. ‘U hebt me gered van mezelf, dat is zeker.’
‘Onzin.’ Hij zette het glas op de schoorsteenmantel. ‘Het is alleen jammer dat Florence het niet gehoord heeft. U zou haar nieuwe heldin geworden zijn.’
Grace bedekte haar gezicht met haar handen. ‘Ik geloof dat ik op het punt stond die man een klap te geven.’
‘Ja, dat geloof ik ook,’ zei hij, merkwaardig tevreden. ‘Hij verdiende het en ik had het u moeten laten doen.’
‘Ach nee.’ Ze wuifde die opmerking weg. ‘Dat zou een schande geweest zijn – en dat terwijl de Livingstons zo goed zijn voor mijn broer.’
‘Dus zo kent u Florence.’
‘Aye. Sean had vanavond moeten komen, maar’ – ze aarzelde even – ‘hij kon niet. Dus heeft Jay mij alleen meegenomen.’
‘Is Jay Livingston uw begeleider?’
Ze begreep hem meteen. ‘Ik weet dat hij een beetje een vrouwengek is.’
‘Een beetje?’ Reinders snoof. ‘Het verbaast me dat uw broer u met hem alleen liet gaan.’
‘Ik kan tegenwoordig uitstekend op mezelf passen, kapitein.’
‘Dat weet ik.’
Ze keken elkaar een tijdje aan, tot Grace haar blik weer op het vuur richtte.
‘Is er nog nieuws uit Ierland?’ vroeg hij.
‘Geen woord.’ Ze keek op naar zijn gezicht en hij ving een flits van paniek op, maar die was meteen weer verdwenen. ‘Ik heb heel vaak geschreven, maar we horen niets. Van niemand. En nu is het weer veranderd, anders zou ik zelf achter hen aangaan.’
‘Daar mag u zelfs niet aan denken,’ zei hij streng. ‘Alle tekenen wijzen op een lange, stormachtige winter – wat op zee veel erger is, zoals u weet.’
‘Aye.’ Ze zuchtte. ‘Dat kan ik de kinderen niet nog eens aandoen.’
‘Hoe gaat het met hen? Ik heb het nogal druk gehad,’ verontschuldigde hij zich.
‘Met Mary Kate gaat het geweldig, en met Liam een stuk beter nu hij weer bij ons is. Het is een dijk van een jongen; hij wil niets liever dan zijn fortuin maken en later het land leiden.’
‘Wil hij president worden?’ Reinders probeerde zijn teleurstelling te verbergen.
‘Maar eerst wil hij kapitein worden, zoals zijn grote held: een paar keer de wereld rond zeilen en nieuwe plaatsen ontdekken.’
Reinders grinnikte. ‘Ik heb die jongen altijd gemogen. Zodra ik hem zag, wist ik dat hij een geboren zeeman was.’
‘Dus wanneer kunt u eens komen, denkt u, kapitein? Hij zal zo blij zijn u te zien. Hij loopt altijd door de haven te rennen op zoek naar uw schip.’ Toen wist ze het weer. ‘U moet natuurlijk eerst naar Lily.’
‘Waarom naar Lily?’
‘Nou, die maakt zich zorgen, toch? Over haar familie en zo.’ Grace zag de waakzame blik op zijn gezicht. ‘Ze heeft me verteld wat u voor haar doet.’
Hij bestudeerde haar een tijdlang. ‘U begrijpt dat ik het me niet kan veroorloven dat dit bekend wordt?’
‘Ze vertelde het alleen omdat ze niets van u gehoord had en ik misschien wel, dacht ze.’
‘U?’
‘Aye. Ze dacht dat wij, u weet wel,’ – Grace voelde dat ze begon te blozen – ‘verkering hadden.’
Zijn mond viel open en hij lachte. ‘Waarom zou ze dat denken?’
‘Dat weet ik niet,’ zei ze verdedigend.
‘Ik geloof niet dat ik u ooit genoemd heb tegenover haar.’
‘Dat heeft ze ook nooit beweerd.’
‘Waarom zou ze dan denken dat wij iets met elkaar hebben?’
‘Dat weet ik niet,’ herhaalde Grace en kwam overeind. ‘Een misverstand, neem ik aan. Ik maakte die fout zelf ook.’
Hij keek haar verward aan. ‘Ú dacht dat we iets met elkaar hadden?’
‘Nee, natuurlijk niet,’ mopperde zij. ‘Ik dacht dat u iets met háár had.’
‘Dacht u dat?’ Hij voelde zich dwaas, hij voelde zijn gezicht gloeien. ‘Waarom?’
‘Dat weet ik niet,’ zei ze voor de derde keer, geërgerd. ‘We spraken over u, dat is alles. Het was een vergissing. We hebben er flink om gelachen.’
‘Gelachen?’ Hij was alle controle over het gesprek kwijt.
‘Ach, natuurlijk,’ riep ze uit. ‘Ziet u het voor u, kapitein: een van ons met u op stap?’
‘Nee.’ Zijn stem klonk scherper dan hij bedoeld had en dat kwetste haar – dat kon hij zien.
‘Ach, natuurlijk niet,’ zei ze en keek een andere kant op.
De stilte was ongelooflijk pijnlijk; hij voelde zich plotseling leeg en veel te oud. ‘Misschien kan ik beter gaan.’
‘Aye, ze vragen zich vast allemaal af waar u zo lang blijft, en u zou niet willen dat hier een misverstand zou ontstaan, hè?’
Hij opende zijn mond alsof hij iets wilde zeggen, sloot die toen weer en verliet de kamer.
Ze liet zich onmiddellijk in de dichtstbijzijnde stoel zakken, woedend op hem, maar nog veel kwader op zichzelf. Hij was haar te hulp gekomen en daarna had hij haar opgezocht voor een gesprek waar ze oprecht van genoten had – totdat ze blijkbaar iets verkeerds gezegd had, waardoor ze hem beledigde. Maar hoe kon dat nou? Zij was niet geïnteresseerd in romantiek en hij evenmin. Waarom was hij zo kwaad geworden? En zij ook? Ze werd er moe van als ze erover nadacht. Ze begreep gewoon niets van mannen, besloot ze. Vooral niet van Amerikaanse mannen. Die zeiden nooit wat ze echt bedoelden. Maar het was niet zijn schuld; het was haar eigen schuld en ze wenste dat ze het over kon doen.
Iemand kuchte in de deuropening; ze keek opgelucht op en begon zich al te verontschuldigen.
‘Kapitein, ik ben…’
‘Klaar om aan tafel te gaan, hoop ik.’ Jay trok geamuseerd een wenkbrauw op. ‘Ik heb u overal lopen zoeken, mevrouw Donnelly. Wat ondeugend van u om ons uw aangename gezelschap te ontzeggen.’
‘Het spijt me, Jay.’ Ze drukte een koele hand tegen haar gloeiende wang en streek daarna de voorkant van haar japon glad. ‘Zullen we naar binnen gaan?’
‘Met alle plezier.’ Hij bood haar zijn arm; toen ze die aannam, bedekte hij haar hand met de zijne en trok haar knus tegen zich aan. ‘We zijn vanavond met één persoon minder aan tafel,’ zei hij vertrouwelijk aan haar oor. ‘Die arme kapitein Reinders is ziek naar huis gegaan.’